dinsdag 30 maart 2010

Hoofdstuk 9


Uit Jack’s onvoltooide manuscript met de werktitel Zachte Ziel:

   David geloofde wel in de liefde, maar de liefde had nooit in hem geloofd. Die conclusie trok hij omhoog uit een diepe en donkere gedachtewereld, terwijl hij door het Vondelpark wandelde. De zon verwarmde wel de buitenste laag van zijn lichaam, maar bereikte niet zijn hart. Ook zijn maag bleef van die stralen verschoond. Daaruit borrelde een intense misselijkheid op bij de aanblik van stelletjes die op het gras lagen te lezen, praten en vozen. Naast elkaar, tegen elkaar en (verstrengeld) in elkaar. Voor David was er niets erger dan getuige te moeten zijn van de liefde die hij zelf niet mocht kennen.
   ‘Wat doe je dan ook in het Vondelpark op een zomerse middag?’ vroeg een norse innerlijke stem. David wist het niet. Misschien hield hij er gewoon van om zichzelf pijn te doen. Om te zwelgen in zelfmedelijden en er zover in af te drijven dat de gewenning hem hard zou maken. Hij was al een mooi eindje op weg, vond hij zelf. De boosheid was er al. De intense haat voor alles wat echt leven was. Langzaam verkilde zijn hart. Volgens plan. Nog een klein beetje pijn en hij was er. Daarom speelde hij zijn laatste geschiedenisles versneld af in zijn hoofd. Daarom dreef donkere wolk David door de heldere zomerse lucht die zwanger was van liefde. Er kon elk moment een wolkbreuk komen. De kans op regen was heel dichtbij.

   Vier maanden geleden was David begonnen op een pad waarvan hij nu het einde had bereikt. Op een donderdagavond in een Amsterdams bruincafé ging de ware naast hem zitten op een kruk aan de bar. Maar dat wist hij toen nog niet. En het meest treurige: zij zou dat nooit weten. Op zijn dertigste dacht David niet meer bewust na over de liefde. Het was voor hem een beetje een gepasseerd station. Hij was wel eens verliefd geweest, maar het was nooit wederzijds, dus er kwam een moment dat hij zich daarbij neer had gelegd. Tenminste, dat hield hij zichzelf voor. Hij had er dus geen moment over nagedacht dat de vrouw die naast hem op de barkruk schoof, per ongeluk toch heel erg de ware zou blijken te zijn. Al wist hij dat toen nog niet. Al zou zij dat nooit weten.
   Omdat hij dat niet wist, zat hij minstens een kwartier naast haar zonder een woord te zeggen. Hij staarde naar het goudgele vocht in zijn glas terwijl de witte kraag die erop lag langzaam terugtrok. Af en toe nam hij een teug. Dat was het wel. De vrouw naast hem nipte van een glas rode huiswijn. Ze keek om zich heen alsof ze elk moment iemand verwachte. Alsof ze iemand zocht die zich aan het verstoppen was tussen de tafeltjes of achter de bar.
   Toen David de laatste druppel uit zijn glas op zijn tong liet vallen, maakte hij aanstalten om van zijn kruk te komen. Op dat moment greep een vrouwenhand hem om zijn arm, ter hoogte van zijn elleboog.
   ‘Hé, waar ga je heen?,’ zei de vrouw naast hem. ‘Ik begon me net af te vragen wanneer ik nou eens genoeg op zou vallen om een praatje mee te maken.’
   ‘Sorry mevrouw, ik ben niet zo van de praatjes.’
   ‘Hallo zeg, ik ben echt niet oud genoeg om mevrouw genoemd te worden hoor! Misschien ben ik wel jonger dan jij. Ik ben Lisa.’ Bij de laatste zin stak ze haar hand uit. David lette altijd goed op handen. Een kleine tik waar hij nooit meer vanaf zou komen. De uitgestoken hand was slank en vrouwelijk en de nagels hadden een lichte glans en een klein wit randje aan de bovenkant. Hij nam de hand aan met de zijne en besloot geïntrigeerd om weer te gaan zitten.
   ‘Ik ben David,’ zei David.
   En toen was het even stil.
   ‘Goh, je bent inderdaad niet zo van de praatjes. De meeste mannen praten me de oren van mijn hoofd om zoveel mogelijk indruk te maken. Dat werkt meestal niet, maar het is leuk als ze het proberen.’
   ‘En is het niet zo dat de meeste mannen naar jou toekomen met een lullige openingszin als “Met jou naast me heb ik voor mijn sigaret geen vuurtje meer nodig, want jij bent heet!”
   ‘Die kende ik nog niet. Inderdaad een lullige. Maar je hebt gelijk, ze komen normaalgesproken op mij af.’
   ‘En nu was jij onbedoeld degene met als openingszin: “Ik begon met net af te vragen wanneer ik eens genoeg op zou vallen om een praatje mee te maken.” Is dat niet interessant?’
   Haar dunne lippen trokken in een kleine glimlach en haar ogen kregen pretlichtjes. David ging nog even verder. Het was blufpoker dat hij speelde, maar hij kreeg wel een beetje plezier in het spelletje, dus hij deed nog een gooi.
   ‘Nu ben jij naar mij toegekomen. En daar hoefde ik niets voor te doen. Sterker nog: daar moest ik juist niets voor doen. En nu zitten we hier en praten we met elkaar. Jij vraagt je af: wat is dat voor rare gozer? Je interesse is gewekt en wel met minimale inspanning.’
   ‘Touché!’ riep Lisa uit.

   Het gesprek duurde langer. Het was leuk en opwindend en alles wat David nog nooit eerder had gedaan en wat hem bij toeval in zijn schoot geworpen werd, maar waar hij dankbaar gebruik van maakte. Maar de David die door het Vondelpark struinde, had niet het geduld om het verdere verloop van die ontmoeting in zijn hoofd af te spelen. Hij spoelde liever vooruit. Voorbij een aantal uitjes, voorbij de sms’jes, voorbij de mailtjes, voorbij de urenlange telefoongesprekken. Hij spoelde vooruit tot hij bijna bij het einde was. Zo’n vier maanden later. Toen de magie verdwenen was en haar interesse al lang vervlogen. Die herinnering bestond alleen uit audio. Aangezien hun laatste gesprek een telefonische was, kon hij zich er geen beeld meer bij vormen. De tekst kon hij echter nog tot in detail terughalen. Alsof het gisteren was. O wacht, het was ook gisteren.
   ‘David?’
   ‘Ja.’
   ‘Ik moet je even iets vertellen.’
   ‘OK.’
   ‘Ik weet niet zo goed hoe ik moet beginnen.’
   ‘Bij het begin is wel makkelijk.’
   ‘Tja, nou daar gaat ‘ie dan. Ik denk dat ik niet hetzelfde voor jou voel als jij voor mij voelt.’
   Stilte.
   ‘David?’
   Stilte.
   ‘David?’
   ‘Ja, ik ben er nog. Ik denk er even over na. Want ik begrijp het niet zo goed.’
   ‘Wat ik bedoel is: volgens mij ben jij verliefd op mij. Volgens mij hou jij van mij. Meer dan ik van jou hou dan. Weet je… ik vind het allemaal heel gezellig en zo. En ik heb heel veel plezier met je. Ik kan ook heel goed met je praten. Echt heel fijn. En ik hou ook van jou, maar meer… Nou ja. Eigenlijk als een soort broer. De broer die ik nooit gehad heb. En een geweldige vriend natuurlijk. Dat ook. Maar toch vooral als een soort grote broer, waarmee ik kan lachen en huilen en leuke dingen doen en die over me waakt en zo. Nou ja. Begrijp je?’
   Stilte.
   ‘David?’
   ‘Ja.’
   ‘Je stem klinkt een beetje raar.’
   ‘Zou je niet van me kunnen leren houden?’
   ‘Nou ehh, ik weet gewoon niet of ik je anders kan zien dan als een grote broer. Nee, eigenlijk denk ik van niet nee. Ik denk ook dat we daarom nog niet met elkaar naar bed zijn geweest. Het zou een beetje incestueus voelen, denk ik.’
   ‘Bedankt voor dat fijne beeld!’
   ‘Ben je nou boos?’
   Stilte.
   ‘David?’
   ‘Neuhh.’
   ‘Nu klinkt je stem weer raar.’
   Lichte snik.
   ‘Oh lieverd…’
   Iets hardere snik.
   ‘Gaat het?’
   ‘Ja hoor, het gaat prima.’
   ‘Je hoeft tegen mij niet te doen alsof hoor.’
   ‘Nee, want waar zijn kleine zusjes anders voor.’
   ‘Je bent wel boos hè?’
   ‘Natuurlijk ben ik boos! Denk je dat ik tegen iedereen mijn hart uitstort? Dat ik vertel over mijn leven en wat het voor mij betekent. Dat ik vertel wat jij voor mij betekent. Ja, ik ben verliefd op je. Godverdomme, je bent gewoon de ware.’
   ‘Ach David. Echt. Dat is niet zo. Dat denk je maar. Heus. Er komt wel weer een ander. Geloof me maar. Je zult het zien.’
   ‘Maar ik wil helemaal geen ander. Ik wil jou. Snap dat dan. Ik kan je liefhebben zoals niemand je ooit lief heeft gehad. Ik kan je een nieuwe wereld schenken helemaal van ons samen, mooier dan alles wat er om ons heen te vinden is. Ik wil alles voor je doen. En je hoeft alleen maar van mij te houden. Dat is alles. Ik weet ook wel dat het niet meteen kan. Maar een kans? Dat kan toch wel?’
   ‘Ik denk gewoon niet dat het zin heeft.’
   ‘Hoe weet je dat nou als je het niet probeert?’
   ‘David, doe even niet zo dramatisch.’
   ‘Ach ja… het gaat tenslotte maar over liefde.’
   ‘David. We kunnen toch best vrienden blijven? Er hoeft toch niets te veranderen? We kunnen mailen en bellen en af en toe leuke dingen doen. Dat kan toch allemaal?’
   Stilte. Stilte. Nog meer stilte.
   ‘Daaf?’
   ‘Lisa… er is al iets veranderd. Ik ben veranderd. Jij hebt mij veranderd. Ik kan niet meer terug. Ik zou willen dat ik het kon, maar er zit geen knopje in m’n kop om dit gevoel uit te schakelen. En dat zou ik ook niet willen. Want ik weet het gewoon: jij bent de ware.
   ‘David, hou daar eens mee op. Ik vind het niet prettig als je dat zegt.’
   ‘Dan is er dus iets veranderd. Want ik ben gewoon eerlijk. Misschien kan ik wel doen alsof er niets aan de hand is. Maar wat is die vriendschap dan waard? Moet ik gaan zitten wachten tot je tijd voor me hebt? Moet ik toekijken hoe jij straks een ander vindt die je de liefde van je leven gaat noemen en waar je mee gaat hokken en vrijen en weet ik veel wat allemaal nog meer? Moet ik al die tijd jou grote broer zijn? Je getuige bij jullie huwelijk? Ik weet niet of ik dat kan. En ik weet ook niet of het eerlijk is dat je dat van mij vraagt. Ik vertel je dat jij de liefde van mijn leven bent en jij hebt het over vriendschap. Alsof ik daar zo even over heenstap. Voor jou is dat misschien makkelijk, maar jij hoeft je gevoel niet te veranderen. Dat vraag je alleen maar van mij. Lekker eerlijk is dat hè? Je hebt niet eens het lef om het me in mijn gezicht te zeggen. Telefoongesprekje. Heel chique hoor.’
   Stilte.
   ‘Dus aan de andere kant van de lijn kunnen er ook stiltes vallen.’
   Zucht. Klik. Telefoontoon.

   Hij had nog vijf minuten met z’n mobieltje aan z’n oor gezeten, terwijl die allang was uitgeschakeld en geen enkel geluid meer liet horen. Als er wel geluid was geweest, had hij het ook niet gehoord. Daarvoor huilde hij te hard.
   Nu hij het Vondelpark uitliep, wist hij het zeker. Dit was de laatste keer. Hij had zijn lot aan haar verbonden. Geen gedoe meer met liefde. Geen verwachtingen. Geen dromen. Dan kon het in ieder geval nooit tegenvallen. Niet meer vechten. Niet meer huilen. Nou ja, nu nog wel natuurlijk. Want hij kon het niet direct uitzetten. Maar op den duur. Het zou slijten. Hij zou een stevige muur om z’n hart bouwen. Alleen de beste stenen en het beste cementmengsel werden ervoor gebruikt. Zo dik dat een tank er nog amper een deuk in kon rijden. Nooit meer huilen. Nooit meer voelen. Nooit meer liefhebben. Ondanks de zon, voelde hij de koude al door zijn lichaam trekken. Hij hield zijn tranen in alsof de belofte direct in moest gaan en balde zijn vuisten. Zijn nagels boorden in zijn handpalmen en de pijn daarvan leidde hem genoeg af om de tranen tegen te houden. Als de liefde niet in David geloofde… waarom zou hij er dan nog wel in geloven?

Lees op het schrijverslog de onderdelen:
- Kruipen in een Zachte Ziel
- Research voor dummies


Geen opmerkingen:

Een reactie posten