dinsdag 9 maart 2010

Hoofdstuk 1

  
   Zijn schoonmoeder kon geen kinderen krijgen. Tenminste, dat was wat hij zei wanneer mensen hem vroegen waarom hij nooit getrouwd was. De opmerking was begonnen als een handige manier om de vraag, die hij altijd nogal brutaal vond, weg te laten waaien. Maar gaandeweg was hij erin gaan geloven. Zoveel mensen vonden de ware. De enige reden dat hij nog niemand had gevonden, moest wel zijn dat zijn zielsverwant gewoon nooit geboren was. Er was niets mis met hem. Hij had humor en gevoel. Hij kon lachen en huilen. Hij was intelligent en eerlijk. Er was niets mis met hem. Behalve zijn eenzaamheid.
   Want eenzaam was hij. Dat realiseerde hij zich elke keer weer, wanneer hij werd geconfronteerd met twee geliefden die in een innige omhelzing deden alsof de wereld om hen heen niet bestond. Zittend op een bankje keek hij naar de man en de vrouw, die over het pad tussen de grasvelden liepen. De man schoof zijn hand binnen in de achterkant van haar spijkerbroek en bewoog er even mee. De vrouw maakte een klein sprongetje en giechelde na de liefdevolle kietel van haar metgezel. Plagerig duwde ze tegen zijn schouder, waarna hij zijn arm om haar heensloeg en ze hun weg over het pad vervolgden.
   Voor een man van drieënvijftig zag hij er lang niet slecht uit. Hij grapte wel eens dat het kwam omdat hij niets te lijden had gehad. Want: geen vrouw die hem het leven zuur maakte. Ook dat was een façade natuurlijk. Hij had er graag slechter uitgezien in het gezelschap van een vrouw, dan dat hij er goed uitzag zonder. Maar zo was het niet gelopen en daarom zat er een man van drieënvijftig op het bankje in Central Park met een slank lichaam, op een buikje na dat was ontstaan onder het ritme van iets te ongezond eten dat hij tot zich nam omdat zijn keukentje te klein was voor de bereiding van een gebalanceerde maaltijd. Hij had een jeugdig uiterlijk, tussen de beginnende rimpels door. Hij droeg zijn haar, dat een mengeling van zwart, grijs en wit was, lang en in een staart en een beginnend baardje gaf hem een ruw maar aantrekkelijk uiterlijk. Hij droeg een blauwe spijkerbroek, donkerbruine schoenen en een donkerrood T-shirt met in witte letters de tekst:
                                                     “My name is Jack, in case you were wondering.”

   Die had hij eens laten drukken in een vage bui een paar jaar geleden. Dat was de laatste keer dat het hem nog echt veel kon schelen dat hij alleen was. Daarna was hij opgehouden met er over na te denken en er naar te verlangen om vrienden hebben of een zielsverwant te omarmen. Niet echt natuurlijk, maar hij kreeg het aardig voor elkaar om zichzelf voor de gek te houden en hield zijn zelfverkozen kluizenaarsbestaan over het algemeen goed vol. Een enkel moment daargelaten, wanneer hij bijvoorbeeld een stelletje over het pad tussen de grasvelden van Central Park zag lopen op een zondagmorgen die begroet werd door een steeds sterker wordende zon. Het koppel verdween uit het zicht doordat het pad een stuk naar beneden liep, maar Jack bleef in die richting staren alsof hij door de aarde heen kon kijken.
   ‘Ik zie u hier vaker. Op zondag. Op dit bankje.’
   Een vrouwenstem brak zijn dagdroom en verwijderde hem van de man en de vrouw die hij had nagestaard. Hij draaide zijn hoofd in de richting van waar de stem vandaan was gekomen. Naast het bankje stond een boom en tegen die boom stond een jonge vrouw; haar armen gestrekt alsof ze de reus omver wilde duwen. Haar benen stonden iets achter elkaar en ze spande haar spieren om deze uit te rekken voordat zij zou gaan hardlopen. Dat nam Jack tenminste aan, gezien het feit dat zij een korte blauwe broek droeg, witte sportschoenen zonder sokken en een blauw T-shirt met een witte boog die Jack herkende als het logo van een sportmerk. In haar ene oor zat een oordopje dat verbonden was met een muziekspelertje dat met klittenband rond haar arm was bevestigd. Het andere oordopje bungelde voor haar borsten en gaf muziek prijs die Jack niet herkende. Maar hij luisterde ook zelden naar hedendaagse muziek.
   Twee ogen zo helder blauw dat de mooiste oceaan er bij verbleekte, keken hem aan. Even verdween hij daarin en ging op een vakantie die slechts een seconde duurde, maar die een eeuwigheid in herinnering zou blijven. Toen sloot hij zijn ogen om weer terug te keren naar de realiteit, waarin de vrouw inmiddels een andere positie had ingenomen om weer andere spieren van het nodige rek- en strekwerk te voorzien. Pas na de ogen merkte hij ook haar lieve gezicht op met een warme lach die omlijst werd door blonde haren die in een rommelige houding uit haar korte staart waren gekropen.
   ‘Hallo?’ vroeg de vrouw.
   ‘Eh, ja…’ zei Jack, die zich plotseling realiseerde dat hij aan het staren was en al meerdere seconden voorbij had laten gaan zonder een woord te zeggen. ‘Ehh, dat klopt. Ik zit hier vaker. Elke zondagochtend eigenlijk.’
   ‘Behalve als het slecht weer is natuurlijk,’ vulde de vrouw aan.
   ‘Nee, ook als het slecht weer is zit ik hier.’
   ‘Oh, waarom?’
   ‘Waarom niet?’
   De jonge vrouw leek even te denken over een passend antwoord, maar hield het bij: ‘Ach, waarom niet. Nou… dag Jack!’ Daarna stopte ze het andere oordopje in de kleine schelp aan de zijkant van haar hoofd en begon in zachte draf een tocht over hetzelfde pad waar zojuist nog een verliefd stel had gewandeld.   
   Terwijl hij haar nakeek, trok er een lichte siddering door zijn lichaam bij de echo van zijn naam die door haar was uitgesproken. Hij keek op zijn horloge en realiseerde zich dat hij er zelf ook vandoor moest. Vanmiddag had hij weer een dienst. Hij liep het park uit in de richting van de dichtstbijzijnde bushalte. Jack nam altijd de bus als hij door New York reisde. De metro was sneller, maar hij bleef liever boven de grond waar hij uitzicht had over alle activiteit en alle levens die deze stad voortbracht.

   Reizen met de bus is een ontzettend boeiende bezigheid. Het biedt niet alleen de mogelijkheid om de benodigde ‘onderwegzijntijd’ goed te benutten door het lezen van een boek of het schrijven van een nieuw verhaal. Het leukste aan reizen met openbaar vervoer is namelijk dat je mensen ziet en hoort. Dat je ze meemaakt. Omdat het zo'n gewone plek is geworden, hebben mensen vaak helemaal niet door dat de dingen die ze zeggen of doen ook door andere mensen opgevangen worden. En ik ben één van die mensen die graag opvangt. Het mag dan lijken alsof ik in een boek lees of een tekst aan het schrijven ben; vaak is dat toch niet het geval.
   Stiekem kijk ik met een schuin oog naar mijn medepassagiers. Of ik luister alleen. Je leert veel over mensen in 'het wild'. Ik zou het geen miniatuurdierentuin willen noemen, maar toch wel een soort mensentuin. Zelfs luisteren naar twee oude vrouwtjes, die klagen over de slechte kwaliteit van het eten in het verzorgingstehuis, kan bijzonder boeiend zijn. Het zegt zoveel en tegelijkertijd zegt het eigenlijk helemaal niets. En dat is mooi, want zo zijn mensen: alles en niets tegelijk.
   Het meest belangrijke van de observaties is wel dat je leert dat er ook nog anderen zijn. Dat je niet alleen bent. Dat klinkt dom, maar ik krijg vaak het gevoel dat mensen als vulkanische eilandjes ronddrijven in een grote oceaan. Ze maken deel uit van dezelfde wereld, maar merken elkaar zelden op. Tenzij ze een keer botsen.
   In de bus ben ik getuige van een gesprek tussen een Indiase meneer en twee Indiase mevrouwen. Ik kan het gesprek niet verstaan. Er valt ook niets te horen, want ze spreken met elkaar in gebarentaal. Iets dat ik altijd al eens heb willen leren, maar waarvan ik denk dat je eigenlijk iemand in je omgeving moet hebben om op die manier mee te communiceren om dat goed te onderhouden. Vanuit mijn ooghoek (de rest van mijn lichaam wekte de indruk verzonken te zijn in een dikke roman van John Irving) volg ik het geanimeerde gesprek en probeerde er iets van te 'verstaan'. Ik kan me die moeite besparen, maar toch blijft het een boeiend schouwspel. Het enige gebaar dat ik herken is de hand die één van de vrouwen opsteekt naar de chauffeur bij het verlaten van de bus. Dat gebaar maak ik zelf ook altijd, dus het moet zoiets betekenen als 'bedankt' of 'tot ziens'.
   Als mensen de bus uitstappen, dan houden hun levens niet op. Dat klinkt dom, maar we staan er vaak weinig bij stil. Ik mag graag fantaseren over hoe ze thuiskomen, een maaltijd in de magnetron proppen en deze naar binnen schuiven onder het kijken naar iets als The Oprah Winfrey Show. Dat is ook een leven. Evengoed fantaseer ik over mensen als ze in de bus zitten. Onderweg naar een baan, die hij/zij eigenlijk helemaal niet ziet zitten of iemand die zelf aan het fantaseren is over alles wat hij/zij in het winkelcentrum denkt te gaan kopen. Kijken naar een jonge vrouw die naar buiten staart met een lichttrieste blik. Misschien heeft ze wel liefdesverdriet? Bestuderen van de tatoeages op de armen van een man en me afvragen waarom hij nou juist die afbeelding heeft gekozen. Waarom die vuurspuwende draak? Ik heb wel eens horen zeggen dat tatoeages het dagboek van de ziel zijn. Soms heb ik het idee dat mensen alleen die dagen in dat journaal markeren waarop ze dronken waren.
   Overal wonen mensen. Lopend van de bushalte naar mijn werk, waar weer een volgende bus staat te wachten, realiseer ik me dat het op een andere plek in de wereld zes uur later is. Dat daar mensen net klaar zijn met hun werk of uitbuiken na een simpele zondagse maaltijd. En als ik later op de avond ga slapen, maken elders op de wereld mensen zich op om zich te storten in het nachtleven dat nog maar net moet beginnen.
   En dat is mooi. Want stiekem zijn we niet alleen. Overal wonen mensen. Met eigen levens. Met eigen gedachten. En hopelijk gaan die gedachten ook wel eens uit naar andere mensen. Naar mensen die ze niet kennen. Aan de andere kant van de wereld. Naar mensen die hun tanden staan te poetsen aan het begin van een nieuwe werkdag. Naar hen die rond het bed van een oude man staan en toekijken hoe hij zijn laatste adem uitblaast. Naar zielen die de liefde leren kennen en er een beetje van schrikken, maar toch moedig doorzetten. Naar personen die heel zeker weten dat ze onzeker zijn en dan besluiten om zich daar niet bij neer te leggen. Naar mensen die denken aan mensen aan de andere kant van de wereld, die ze niet kennen, maar die ze toch zien als een deel van het geheel. Als ingrediënten in een grote pan groentesoep, die alleen lekker smaakt als alles er in de juiste combinatie inzit.

   Van de ene bus naar de andere. Jack werkte op zo’n dubbeldekker toerbus met een open dak, waarin hij als gids toeristen de stad liet zien. Hij had altijd al in de toeristensector van New York gewerkt. Voor iemand met weinig ambitie en de noodzaak om elke maand de huur te kunnen betalen en wat voedsel naar binnen te mogen werken, was het een werkveld waarvan hij in ieder geval niet zou hoeven vrezen dat het eindig was.
   Hoewel… vroeger werkte hij op het Empire State Building. Een aantal jaar was hij één van de medewerkers die kaartjes verkocht voor de toegang tot het roemruchte gebouw. Hij draaide veel diensten en als het nodig was, viel hij ook nog wel eens in bij de winkel op het panoramadek dat allerhande prullaria verkocht met afbeeldingen van dat monumentale beton. Verbazingwekkend wat ze allemaal bedachten om toeristen in de maag te splitsen: flesopeners, slabbetjes, bouwpakketten, aanstekers, T-shirts, ondergoed, sokken en nog veel meer. Allemaal made in Taiwan onder waarschijnlijk zeer slechte omstandigheden.
   Toen hij de vijftig begon te naderen, werd langzamerhand alles uit de kast gehaald om hem te lozen. Er waren goedkopere krachten te krijgen die bovendien sneller werkten en er jonger uitzagen. Functioneringsgesprekken gingen vanaf dat moment eigenlijk alleen nog maar over de dingen die hij fout deed. Niet meer over zijn kwaliteiten. Zelfs het feit dat hij zijn vrije tijd besteedde aan een taalstudie Japans, wat toch zeker voordelen zou hebben in de toeristenbranche, mocht niet baten. Hij werd eruit getrapt en toen was hij ineens even werkeloos.
   Gelukkig duurde het niet lang. Zijn Japanse kennis bleek een zegen voor een busbedrijf dat ladingen toeristen door de binnenstad rondreed onder het genot van een informatieve babbel van een reisleider. Als één van de weinige operators in de stad kon dit bedrijf nu adverteren met een volledig Japans gesproken bustoer. Dat deed Jack nu alweer een paar jaar. Ook Engelstalig trouwens. Zeven dagen in de week op verschillende tijdstippen. Van vroeg in de ochtend tot en met de New York By Night Tour. Elke dag weer.
   Zijn leven had een duidelijk ritme. Hij stond op, ging aan het werk, at zo nu en dan iets en ging weer naar bed. Dat was zijn dag in een notendop. Elke dag weer. Er waren mensen die dat geen leven noemden. Hijzelf eigenlijk ook niet, maar hij was er aan gewend geraakt en had het geaccepteerd. Dit was alles wat er voor hem inzat. Dit was alles wat hij van het leven kon verwachten. Noem het overleven of doorleven. Noem het geen leven. Voor Jack was het elke ochtend weer een geruststellend idee dat hij ’s nachts naar bed mocht en in de tien minuten voordat hij in slaap viel een intense rust als hoogtepunt van zijn dag mocht ervaren. Dat en de wandeling door Central Park elke zondagmorgen, die eindigde op hetzelfde bankje waar hij zijn tijd vulde met vooral proberen om nergens over na te denken. Wat eigenlijk nooit lukte. Maar hij genoot van die uurtjes in het park. Het was het enige tijdstip waarop hij werk weigerde en hij ging daadwerkelijk ongeacht het weer een wandeling maken in dit kleine stukje niemandsland midden in de grote stad. Hij had er gelopen terwijl de sneeuw tot z’n knieën kwam en hij had er gelopen toen zijn schoenen wegzakten in de modder. Het maakte niets uit. De zondagochtend was van hem en van Central Park.

(Lees in het schrijversblog: Notities bij H 1)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten