donderdag 25 maart 2010

Hoofdstuk 7


   Het was weer zondag. Er was weer Central Park. Er was weer zijn eigen vertrouwde bankje. En er was ook nog zon. Dat was mooi meegenomen maar uiteraard niet strikt noodzakelijk. Jack ging zitten op z’n plekje en tuurde over de grasvelden, langs de bomen en naar de bebouwde horizon. Fietsers, joggers en wandelaars brachten beweging in het landschap. Een eekhoorntje rende de boom in naast het bankje. Even verderop stond een man op het gras te jongleren met vier appels. Precies achter een bordje met: Dit grasveld niet betreden. Kinderen renden van hot naar her, speelden tikkertje of gingen met elkaar op de vuist.
   Hij was er weer. Eindelijk. OK, het was een beetje knullig dat hij de moed om te gaan weer had opgevat nu hij zeker wist dat de vrouw uit het appartementencomplex achter hem niet toe zou zijn aan een hardloopronde. OK, eigenlijk was het misschien een beetje beschamend dat hij lichtelijk genoot van zijn tijd in het park, terwijl zij nog in het ziekenhuis lag. Of was ze inmiddels al weer thuis? Echt mobiel zou ze in ieder geval niet zijn.
   Hij keek niet naar het gebouw achter zich. Hij wilde helemaal niet weten of ze misschien toch voor het raam zat te kijken hoe hij op een bankje zat en naar boven keek.
   ‘U heeft lang haar, meneer.’
   Jack keek naar het kleine meisje dat naast het bankje was komen te staan. Een schattig kind met een roze prinsessenjurkje (of was het van een toverfee? Daar had Jack niet zoveel verstand van) die haar handjes achter haar rug verborg en Jack met grote kinderogen aankeek. Ze was niet ouder dan een jaar of zes en ze had een bos rode krullen die wild om haar gezicht gedrapeerd lagen. De zon kleurde elke krul, elke lok, een andere kleur rood waardoor het haar bijna in brand leek te staan. Kleine sproetjes op de wangen en de neus maakten het levenslustige gezichtje af en gaven het een ondeugend karakter. Het karakter van iemand die zomaar een vreemdeling aansprak over de lengte van zijn haar.
   ‘Jij ook,’ zei Jack tegen het meisje en bleef haar strak aankijken alsof ze in een wedstrijd beland waren wie het eerste weg zou kijken.
   Het meisje hield het spelletje goed vol en zei zeer overtuigd: ‘Ja, maar ik ben een meisje en u niet. Meisjes hebben lang haar, jongens niet.’
   ‘Ik wel.’
   ‘Waarom?’
   Altijd leuk kinderen. Die waaromvraag kwam regelmatig langs en kon volwassenen tot wanhoop drijven. Want welk antwoord je ook gaf er zou onherroepelijk een nieuw “waarom” op volgen. Jack vond kinderen leuk. Hij praatte er graag mee, maar was ook altijd weer blij dat hij ze zelf niet had. Veel te vermoeiend.
   ‘Omdat ik dat mooi vind.’ Dat klopte wel een beetje, maar eigenlijk was het vooral luiigheid. Nu hoefde hij tenminste niet naar de kapper.
   ‘Waarom vind je dat mooi?’ Het kind stelde niet teleur met het eerste woord van haar nieuwe vraag.
   ‘Tja, waarom vindt iemand iets mooi. Gewoon omdat hij het mooi vindt. Waarom vind jij die jurk mooi?’
   ‘Ja logisch… omdat die roze is natuurlijk!’
   ‘Tuurlijk, dom van mij.’
   ‘Bent u verdrietig?’
   De vraag raakte Jack alsof hij door zo’n grote machine werd geraakt die met een grote kogel gebouwen liet instorten. Hij had niet de indruk er heel verdrietig uit te zien. Het kon in ieder geval erger. In gedachten was hij natuurlijk met een soort verdriet bezig, maar hij had zelf het idee de schijn voor de buitenwereld aardig op te kunnen houden. Niet alleen de vraag raakte Jack, ook het feit dat hij er geen echt antwoord op kon geven.
   ‘Dana, kom eens hier.’ Even verderop stond een vrouw met een kinderwagen. Naast haar stond een andere vrouw, waar ze een gesprekje mee had gevoerd, waardoor ze niet op haar in roze verpakte dochtertje had gelet.
   ‘Ik moet gaan,’ zei het meisje. Haar handjes kwamen achter haar rug vandaan en in haar linkerhand hield ze een klein plastic stokje waarin zilveren glitters in doorzichtige vloeistof dreven. Ze liep iets dichter naar Jack en stak het stokje naar hem uit.
   ‘Alstublieft,’ zei ze, ‘dan kunt u een wens doen en dan hoeft u niet meer verdrietig te zijn.’ Daarop draaide het kind zich om en huppelde richting haar moeder. Op haar rug dansten twee zilverkleurige vleugeltjes in het zelfde ritme als haar rode haren. Dus toch een toverfee.
   ‘Wat heb ik nou gezegd over praten met vreemde mensen?’ hoorde Jack de moeder tegen het kind zeggen.
   ‘Nou, ik vind hem niet vreemd hoor. Alleen een beetje verdrietig. En hij heeft lang haar. Dat is natuurlijk wel heel raar voor een jongen.’
   De moeder besloot hier verder geen antwoord op te geven en duwde de kinderwagen over het pad. Jack stond op van het bankje en liep in de tegenovergestelde richting een stukje door het park. Hij keek omlaag naar het shirt dat hij aanhad. Niet dat het zo’n bijzonder kledingstuk was. Het meest bijzondere was wel dat hij het zo’n vijftien jaar geleden voor het laatst gedragen had. Daarna had hij er niet meer ingepast omdat zijn buik was begonnen met een ‘groeistuip’. Het gevolg van regelmatig eten bij fastfoodrestaurants. Maar door de achtbaan van gevoel waar hij de afgelopen weken in verzeild was geraakt, was hij inmiddels maar liefst tien kilo afgevallen. Dat was allemaal van zijn buik afgekomen. Hij at niet minder en nog altijd even ongezond, maar zijn lichaam leek om meer energie te vragen en had besloten de meest duidelijke reserve aan te spreken. Het gevolg was een bijna platte buik. Eat your heart out, Atkins! De ironie van het gebeuren ontsnapte niet aan hem. Een onbereikbare persoon bezorgde hem met haar onbereikbaarheid een plattere buik, waardoor hij een aantrekkelijker uiterlijk kreeg, waarvoor eigenlijk geen doel meer was. Hij kwam bij de uitgang vlakbij de bushalte. Tien minuten later stapte hij in de bus, terwijl hij het toverstokje nog altijd in zijn hand hield.
   Achter Jack kwam een man de bus in. Een New York Times onder zijn arm gevouwen. Hij ging enkele rijen achter Jack zitten en vouwde de krant open. Een oplettende persoon zou zien dat hij er niet werkelijk in las. Een oplettende persoon zou zien dat hij vooral keek naar de man die een paar rijen voor hem zat.
   Toen Jack even later uitstapte en te voet zijn reis naar zijn werk vervolgde, liep de man op enige afstand achter hem aan. De krant was weer onder zijn arm gevouwen. Toen Jack bij de standplaats de bus in liep en de chauffeur begroette die al aanwezig was, liep de man langs het voertuig en ging naar de kassa voor de kaartverkoop.
   ‘Mag ik een kaartje voor die tourbus?’
   ‘Natuurlijk meneer,’ zei de vrouw in het glazen hokje, ‘er zijn nog een paar plaatsen. Maar het vervelende is dat die bus een Japans sprekende tourgids heeft.’
   De man keek opzij en zag inderdaad een flink aantal Japanners staan die druk bezig waren foto’s te maken van familie en vrienden voor de grote rode bus. Hij draaide zich weer naar de vrouw en zei toen: ‘Oh, maar dat is geen enkel probleem. Gelukkig versta ik Japans.’

   Niemand had die dag verder een opmerking gemaakt over een verdrietig uiterlijk. Niemand had hem met grote ogen aangekeken en rake vragen gesteld. De enige vragen die hij kreeg, waren voor extra uitleg over markante gebouwen of de vraag of hij ook groepsfoto’s wilden maken. De groep had duidelijk plezier in zijn aanstekelijke verhalen en vele van hen beloonden dat met het geven van een fooi. Het was een uitzonderlijk goede dag financieel gezien. Zelfs de enige blanke man, een stille verschijning die achter in de bus had gezeten en rustig om zich heen had gekeken, had hem een biljet van tien dollar gegeven.
   Na het opruimen van de rotzooi, want daarin waren de Japanners geen uitzondering, ging hij met een voldaan gevoel huiswaarts. Er was een rust over hem heen gekomen en het verdriet was er nog wel, maar zat opgehoopt in een heel klein hoekje van zijn gedachten. Wie weet, misschien kwam hij er zelfs wel overheen en kon hij terug naar het leven wat hij zo vanzelfsprekend al die jaren had ondergaan.
   Hij wandelde het laatste stuk naar zijn appartementje in een mistroostig deel van de stad en liep het portaal in en de deur door. Op de stoep tegenover het gebouw stond een man tegen de muur. Het licht van de lantarenpaal streek voor hem neer, waardoor zijn gezicht in schaduw gehuld werd. Maar de omtrek van zijn gestalte was duidelijk te zien. Net als de krant die opgevouwen onder zijn arm geklemd zat.

(Lees voor meer info: Notities bij H 7 in het schrijverslog)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten